Перевод: со всех языков на нидерландский

с нидерландского на все языки

С нидерландского на:
Все языки
Со всех языков на:
Все языки
Английский
Нидерландский
Русский
Французский

(het) golven

Толкование Перевод

1 ondulation

ondulation [õduulaasjõ]

〈v.〉

1 (het) golven ⇒ golvende beweging

♦voorbeelden:

1 l'ondulation des cheveux • het onduleren van het haar

les ondulations des cheveux • de haargolven

une ondulation indéfrisable, permanente • een permanent (wave)

f

(het) golven, golving

Dictionnaire français-néerlandais > ondulation
2 fluctuation

fluctuation [fluuktuu.aasjõ]

〈v.〉

1 (het) golven ⇒ (het) heen en weer gaan

2 schommeling ⇒ fluctuatie

Dictionnaire français-néerlandais > fluctuation
3 undulation

n. golving

undulation

[ undjoeleesjn]

I 〈telbaar zelfstandig naamwoord; vaak meervoud〉

1 golving

II 〈 niet-telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 het golven ⇒ golfbeweging, deining

English-Dutch dictionary > undulation
4 ondoiement

ondoiement [õdwaamã]

〈m.〉

1 golving ⇒ (het) golven, golvende beweging

Dictionnaire français-néerlandais > ondoiement
5 break

n. onderbreking; doorbraak; pauze; inbraak; kans; wijziging; (in computers) overbrugging, stoppen en starten van een nieuw deel in een document
--------
v. breken; stuk slaan; verbreken; inbreken; stoppen, aflasten

break¹

[ breek]

I 〈 telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 onderbreking ⇒ verandering, breuk; 〈 elektriciteit〉 stroomonderbreking/storing

2 uitbraak ⇒ ontsnapping; 〈 wielrennen〉 demarrage

3 〈 tennis〉 servicedoorbraak

4 〈 informeel〉 kans ⇒ geluk

5 〈 biljart〉 serie

6 〈 biljart〉 openingsstoot

♦voorbeelden:

1   a break for lunch • een lunchpauze

     there was a break in the weather • het weer sloeg om

     without a break • onophoudelijk, zonder te stoppen

2   make a break for it • proberen te ontsnappen

4   bad break • pech, tegenvaller

     lucky break • geluk, meevaller

     give someone a break • iemand een kans geven (om zichzelf te bewijzen), iemand een plezier doen

→ clean clean/

II 〈 niet-telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 het breken

2 het aanbreken 〈 van dag〉

♦voorbeelden:

2   break of day • dageraad, ochtendgloren

————————

break²

〈broke [ brook], broken [brookən]〉

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 breken 〈 ook figuurlijk〉 ⇒ kapot gaan, het begeven

2 ontsnappen ⇒ uitbreken; 〈 wielrennen〉 demarreren

3 pauzeren

4 ophouden ⇒ tot een einde komen, omslaan 〈 van weer〉

5 plotseling beginnen ⇒ aanbreken 〈 van dag〉; losbreken, losbarsten 〈 van storm〉

6 bekendgemaakt worden 〈 van nieuws〉

7 zich verspreiden ⇒ uiteengeslagen worden 〈 van troepen〉

8 plotseling dalen ⇒ kelderen, ineenstorten 〈 van prijzen op beurs〉

♦voorbeelden:

1   the abscess broke • het abces brak door

     his voice broke • hij kreeg de baard in zijn keel

     the box broke open • de doos barstte open

     break with • breken met 〈 traditie, familie bijvoorbeeld〉

2   break free/loose • ontsnappen, losbreken

4   the frost broke • het hield op met vriezen, het ging dooien

5   and then the storm broke • en toen barstte de storm los

     break into a gallop • plotseling gaan galopperen

¶ 〈informeel; ook handel〉 break even • quitte spelen

     break forth • uitbarsten, losbarsten 〈 in woede〉

     break into a tenner • een briefje van tien aanbreken

     this extra work breaks into my evenings • dit extra werk slokt mijn avonden op

     break over • overheen golven, overheen spoelen

→ break away break away/, break down break down/, break in break in/, break off break off/, break out break out/, break through break through/, break up break up/

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 breken 〈 ook figuurlijk〉 ⇒ kapot maken, (financieel) ruïneren, laten springen 〈 bank〉

2 onderbreken 〈 reis bijvoorbeeld〉

3 uiteenslaan 〈 vijand〉

4 temmen ⇒ dresseren 〈 paard〉

5 (voorzichtig) vertellen 〈 (slecht) nieuws〉 ⇒ tactvol vertellen

6 ontplooien ⇒ uitvouwen 〈 vlag〉

7 schaven ⇒ bezeren 〈 huid〉

8 ontcijferen ⇒ breken 〈 code〉

9 〈 tennis〉 doorbreken 〈 service〉

♦voorbeelden:

1   break a blow • een klap opvangen/breken

     break camp • het kamp opbreken

     break cover • uit de schuilplaats komen

     break someone of a habit • iemand een gewoonte afleren

     break the law • de wet overtreden/breken

     break a path/way • een weg banen

     break prison/jail • uitbreken

     break a record • een record verbeteren/breken

     break a strike • een staking breken

     break the surface • boven water komen 〈 van onderzeeër bijvoorbeeld〉

¶ 〈 boksen〉 break! • break!, los!

→ break down break down/, break in break in/, break off break off/, break up break up/

English-Dutch dictionary > break
6 Anschlag

Anschlag

〈m.〉

1 bekendmaking, mededeling ⇒ affiche

2 aanslag ⇒ overval

3 aanslag ⇒ voortgebrachte klank

4 aanslag ⇒ (letter)teken

5 het slaan ⇒ geluid

6 het aanslaan 〈 van een hond〉 ⇒ (kort) geblaf

7 〈 jacht, leger〉 aanslag ⇒ schietklare houding

8 〈 economie〉overslag, (kosten)raming

9 〈 handwerk〉 het opzetten

10 〈 zwemmen〉 het aantikken 〈 tegen de rand van het zwembad〉

♦voorbeelden:

1    einen Anschlag machen • iets bekendmaken, aanplakken

ein Anschlag am schwarzen Brett • een mededeling op het prikbord

etwas durch Anschlag bekannt geben • iets door aanplakking bekendmaken

2    ein Anschlag auf, gegen einen Gegner • een aanslag op een tegenstander

3    ein Klavier mit einem leichten Anschlag • een piano met een gemakkelijke aanslag

4    nur hundert Anschläge in der Minute • slechts honderd aanslagen per minuut

5    der Anschlag der Wellen an das Schiff • het klotsen van de golven tegen het schip

8    〈 formeel〉 etwas in Anschlag bringen • met iets rekening houden, iets incalculeren

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > Anschlag
7 déroulement

déroulement [deeroelmã]

〈m.〉

1 (het) afwikkelen ⇒ (het) afwinden

2 (het) afrollen ⇒ (het) ontrollen, (het) openrollen

3 verloop ⇒ beloop, ont-, afwikkeling

4 (het) rollen 〈 van golven〉 ⇒ gerol

5 〈 computer〉 (het) scrollen

Dictionnaire français-néerlandais > déroulement
8 boil

n. steenpuist; kookpunt
--------
v. koken

boil¹

[ bojl] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 steenpuist

2 〈 the〉 kookpunt ⇒ het koken, kook

♦voorbeelden:

2   bring to the boil • aan de kook brengen

     come to the boil • koken; 〈 figuurlijk〉 tot uitbarsting komen

     be at the boil • staan te koken

————————

boil²

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 (staan te) koken ⇒ het kookpunt bereiken, gekookt worden

2 zieden ⇒ (inwendig) koken

♦voorbeelden:

1   the kettle is boiling • het (thee)water staat op/kookt

     boiling hot • kokend heet

     boil away • staan te koken (tot niets overblijft)

     boil down • inkoken

     boil over • overkoken; 〈 figuurlijk〉 uitbarsten (in woede); tot uitbarsting komen

2   boiling with anger • ziedend van woede

¶ boiling surges • kolkende golven

     〈 informeel〉 boil up • zich ontwikkelen, broeien 〈van onheil enz.〉

     〈 informeel〉 boil down to • neerkomen op (in het kort, in grote lijnen)

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 koken ⇒ aan de kook brengen/houden

♦voorbeelden:

1   boil down • inkoken

¶ 〈 informeel〉 boil down • kort samenvatten, de hoofdlijnen aangeven

English-Dutch dictionary > boil
9 roll

n. rol; broodje; lijst; roffel; slingeren; donderslag
--------
v. slingeren; donderen

roll¹

[ rool]

I 〈 telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 rol ⇒ rolletje

2 rol ⇒ perkament(rol)

3 rol ⇒ register, (naam)lijst; 〈 Brits-Engels〉 officiële lijst van advocaten

4 broodje

5 omslag ⇒ overslag 〈 voornamelijk aan kleding〉

6 buiteling ⇒ duikeling

7 schommelgang ⇒ waggelgang

8 〈 techniek, technologie〉 wals ⇒ rol

♦voorbeelden:

1   a roll of paper • een rol papier

3   the roll of honour • de lijst der gesneuvelden

     call the roll • appel houden, de namen afroepen

→ Swiss Swiss/

II 〈 telbaar en niet-telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 rollende beweging ⇒ geslinger 〈 van schip〉; deining 〈 van water〉; 〈 figuurlijk〉 golving 〈 van landschap〉

2 (ge)roffel 〈 op trom bijvoorbeeld〉 ⇒ gerommel, gedreun 〈 van donder, geschut〉

♦voorbeelden:

1   a roll of the dice • een worp met de dobbelstenen

2   the roll of Scottish r's • het rollen van de Schotse r

————————

roll²

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 rollen ⇒ rijden, lopen; draaien 〈 van pers, camera e.d.〉

2 zich rollend/schommelend bewegen ⇒ buitelen; slingeren 〈 van schip〉; 〈 figuurlijk〉 rondtrekken, zwerven

3 dreunen ⇒ roffelen 〈 van trom〉

4 zich laten rollen ⇒ te rollen zijn

5 〈Amerikaans-Engels; informeel〉 beginnen ⇒ aan de slag gaan, onderweg gaan

♦voorbeelden:

1   lorries rolled by • vrachtwagens reden voorbij

     〈 figuurlijk〉 the years rolled by • de jaren gingen/gleden voorbij

     the waves rolled in to the beach • de golven rolden op het strand aan

     〈informeel; figuurlijk〉 roll on the day this work is finished! • leve de dag waarop dit werk af is!

     tears were rolling down her face • tranen rolden/liepen over haar wangen

2   〈 informeel〉 be rolling in it/money • bulken van het geld

4   this dough rolls easily • dit deeg laat zich gemakkelijk rollen

     those tights roll on easily • die panty is gemakkelijk aan te trekken

5   let's roll! • aan de slag!

¶ his jokes kept us rolling • we lachten ons krom om zijn grappen

→ roll back roll back/, roll over roll over/, roll up roll up/

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 rollen ⇒ laten/doen rollen

2 een rollende/schommelende beweging doen maken ⇒ rollen 〈 met ogen〉; doen slingeren 〈 schip〉; gooien 〈 dobbelstenen〉; laten lopen 〈 camera〉

3 een rollend geluid doen maken ⇒ roffelen 〈 trom〉; rollen 〈 r-klank〉

4 oprollen ⇒ draaien

5 rollen ⇒ walsen, pletten

6 〈Amerikaans-Engels; slang〉 rollen ⇒ beroven

♦voorbeelden:

1   roll on one's stockings • zijn kousen aantrekken

2   roll the camera! • laat de camera lopen!

3   roll one's r's • de r rollend uitspreken

4   rolled meat • rollade

     roll a baby in a blanket • een baby in een deken wikkelen

     〈 slang〉 roll one's own • shag roken

¶ roll off some extra copies • een paar extra kopieën afdrukken/maken

→ roll back roll back/, roll out roll out/, roll over roll over/, roll up roll up/

English-Dutch dictionary > roll
10 wash

adj. kan gewassen worden
--------
n. was; wassen; afwas; schoonmaak; wasmiddel; laag; golfslag
--------
v. wassen; schoonmaken; afwassen; overstromen; overtrekken (met verf)

wash¹

[ wosj]

I 〈 telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 was ⇒ het wassen

2 vieze, waterige troep ⇒ slootwater, slappe thee

♦voorbeelden:

1   give something a wash • iets wassen

     have a wash • zich wassen

II 〈 telbaar en niet-telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 was(goed)

♦voorbeelden:

1   a large wash • veel wasgoed

III 〈 niet-telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 golfslag

2 zog ⇒ kielwater

3 spoelwater

♦voorbeelden:

¶ 〈 informeel〉 it'll come out in the wash • het zal wel loslopen/in orde komen

————————

wash²

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 zich wassen ⇒ zich opfrissen

2 gewassen (kunnen) worden

3 〈 informeel〉 geloofwaardig zijn

4 breken 〈 van golf〉

♦voorbeelden:

3   that argument won't wash • dat argument gaat niet op

     it won't wash with him • hij zal het niet geloven

4   the waves wash against the dykes • de golven slaan tegen de dijken

¶ wash ashore • aanspoelen

     the stain will wash off • de vlek gaat er (in de was) wel uit

→ wash out wash out/, wash up wash up/

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 wassen ⇒ 〈 figuurlijk〉 zuiveren

2 wassen ⇒ de was doen

3 afwassen ⇒ de afwas doen

4 meesleuren 〈 van water〉 ⇒ wegspoelen

5 uitspoelen ⇒ eroderen

6 wassen 〈 tekening〉

♦voorbeelden:

1   wash clean • schoonwassen

     wash off • (eraf) wassen

4   be washed overboard • overboord slaan

→ wash away wash away/, wash down wash down/, wash out wash out/, wash up wash up/

English-Dutch dictionary > wash
11 white

adj. witte; heldere; bleek; eerlijk
--------
n. witte kleur; wit; helder, bleek; wit v.h. ei (eiwit); witte kleren; wit mens (albino); oogwit

white¹

[ wajt] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 wit 〈 ook schaakspel, damspel〉 ⇒ het witte

2 oogwit ⇒ wit

3 blanke

4 〈 meervoud〉 wit tenue ⇒ witte kleding

5 〈meervoud; the; informeel; medicijnen, geneeskunde〉 witte vloed

♦voorbeelden:

1   dressed in white • in het wit (gekleed)

————————

white²

〈bijvoeglijk naamwoord; whiter; whiteness〉

1 wit ⇒ bleek, blank; 〈 figuurlijk〉 rein, onschuldig

2 blank 〈 van mens〉

♦voorbeelden:

1   white blood cell/corpuscule • wit bloedlichaampje

     white Christmas • witte kerst

     〈 Brits-Engels〉 white coffee • koffie met melk/room

     white flag • witte vlag 〈 ook figuurlijk〉

     white heat • witte gloeihitte 〈 van metaal〉; 〈 figuurlijk〉 kookpunt

     white magic • witte magie

     white as a sheet • lijkbleek, wit als een doek

     white tie • wit strikje 〈 van rokkostuum〉; 〈 bij uitbreiding〉 rokkostuum

2   white hunter • blanke jager/safarileider

     white slave • blanke slavin

     white slavery • handel in blanke slavinnen

¶ white alloy • witmetaal

     white ant • termiet

     〈 plantkunde〉 white bryony • heggenrank

     white elephant • witte olifant; kostbaar maar nutteloos bezit/geschenk; weggegooid geld

     white ensign • Britse marinevlag

     show the white feather • zich lafhartig gedragen

     White Friar • karmeliet

     white hope • iemand van wie men grote verwachtingen heeft

     white horses • witgekuifde golven

     white lead • loodwit

     white lie • leugentje om bestwil

     〈 Brits-Engels〉 white paper, White Paper • witboek

     White Russia • Wit-Rusland

     white spirit • terpentine

     bleed someone white • iemand uitkleden, iemand het vel over de oren halen

     go white about the gills • bleek/wit om de neus worden van schrik/angst

English-Dutch dictionary > white
12 bob

n. Bob (voornaam, afkort. v. Robert)

bob¹

[ bob] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 〈 benaming voor〉 hangend voorwerp ⇒ (slinger)gewicht, lens 〈 van uurwerk〉; gewicht, strik 〈 aan vlieger〉; lood 〈 van dieplood〉; dobber, waker; aaskluwen 〈 van peur〉

2 bob(slee)

3 refrein ⇒ slotregel, keervers

4 gecoupeerde staart

5 plotselinge (korte) beweging ⇒ sprong; 〈 in het bijzonder〉 (knie)buiging, knix

6 bob(bed kapsel) ⇒ kort geknipte kop, jongenskop

♦voorbeelden:

6   wear one's hair in a bob • een kort kopje hebben

¶ 〈Brits-Engels; informeel〉 Bob's your uncle • klaar is Kees, voor mekaar

————————

bob²

〈zelfstandig naamwoord; meervoud: bob〉〈Brits-Engels; informeel〉

1 shilling ⇒ 5 pence, poen, geld

♦voorbeelden:

1   that must have cost a few bob • dat zal wel een fe duit gekost hebben

————————

bob³

〈 bobbed〉

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 bobben ⇒ rodelen, bobsleeën

2 (zich) op en neer/heen en weer bewegen ⇒ (op)springen, dobberen

3 buigen ⇒ een (knie)buiging/knix maken

♦voorbeelden:

2   the boat bobbed on the waves • de boot danste op de golven

     bob up • (plotseling) te voorschijn komen, komen boven drijven, opduiken

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 (kort) knippen 〈 haar〉

2 couperen ⇒ kortstaarten

3 heen en weer/op en neer bewegen ⇒ doen dansen, laten dobberen, knikken

♦voorbeelden:

1   have one's hair bobbed • het haar kort laten knippen

3   bob a curtsy to someone • voor iemand een buiging maken

English-Dutch dictionary > bob
13 lap

n. lik; slok, opslokken; kabbelen, klotsen (van water)
--------
n. schoot; ronde; flap
--------
n. verpakking; overlapping; gedeeltelijke overlapping; overlapt deel; ronde (in een wedstrijd); schijf voor het polijsten van diamanten
--------
v. likken; slurpen, slikken; kabbelen (van golven); klotsen (van water)
--------
v. verpakken; overlappen; gedeeltelijk overlapt zijn; op een voorsprong zijn (een of meerdere ronden)

lap¹

[ læp] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 schoot 〈 ook van kledingstuk〉

2 overlap(ping) ⇒ overlappend deel, overslag

3 〈 sport〉 (baan)ronde

4 etappe 〈 in het bijzonder van reis〉

5 lik ⇒ geslurp, (ge)slobber

6 gekabbel ⇒ geklots

♦voorbeelden:

4   last lap • laatste ruk

¶ in the lap of the gods • in de schoot der goden/toekomst

     live in the lap of luxury • in weelde baden

————————

lap²

〈 lapped〉

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 〈+against〉 kabbelen (tegen) ⇒ klotsen (tegen)

2 〈 sport〉 een ronde afleggen

♦voorbeelden:

2   lap in under 30 seconds • een rondje draaien van minder dan 30 seconden

II 〈 onovergankelijk en overgankelijk werkwoord〉

1 likken ⇒ oplikken

♦voorbeelden:

1   lap up • oplikken, opslorpen; 〈 informeel, ook figuurlijk〉verslinden, indrinken

III 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 omslaan ⇒ omgeven, omwikkelen

2 〈 sport〉 lappen ⇒ een (of meer) ronde(n) voorsprong nemen op

English-Dutch dictionary > lap
14 lash

n. zweep; zweepslag; zweepeinde; wimper
--------
v. slaan; zwepen; slaan met een zweep; aanjagen; aanvallen; uitbarsten; vastbinden; verspillen (slang)

lash¹

[ læsj] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 zweepkoord/riem ⇒ zweepeinde

2 zweepslag

3 gebeuk ⇒ het beuken/striemen/kletteren

4 〈 benaming voor〉 plotselinge beweging ⇒ slag, schok

5 wimper

6 〈 the〉 geseling 〈 ook figuurlijk〉

♦voorbeelden:

3 the lash of rain • het striemen van de regen

————————

lash²

I 〈 onovergankelijk en overgankelijk werkwoord〉

1 een plotselinge beweging maken (met) ⇒ slaan, zwiepen 〈 bijvoorbeeld van staart〉

2 met kracht slaan (tegen) ⇒ geselen, teisteren; striemen 〈 van regen〉; beuken 〈 van golven〉

→ lash out lash out/

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 geselen 〈 ook figuurlijk〉 ⇒ met de zweep geven

2 opzwepen ⇒ ophitsen

3 vastsnoeren ⇒ (stevig) vastbinden; 〈 scheepvaart〉 sjorren

♦voorbeelden:

2 lash (oneself/someone) into a fury • (zich/iemand) opzwepen tot woede/woedend maken

English-Dutch dictionary > lash
15 skim

v. (heen)glijden, scheren; vluchtig inkijken

skim¹

[ skim], skimmed [ skimd] 〈 bijvoeglijk naamwoord〉

1 afgeroomd

♦voorbeelden:

1   skim milk • taptemelk

————————

skim²

〈 skimmed〉

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 (heen) glijden ⇒ scheren

♦voorbeelden:

1   sea-gulls skimmed along/over the waves • meeuwen scheerden over de golven

II 〈 onovergankelijk en overgankelijk werkwoord〉

1 vluchtig inkijken

♦voorbeelden:

1   skim (through/over) a book • een boek vlug doornemen

III 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 afschuimen ⇒ afscheppen

2 afromen 〈 melk〉

3 (doen) scheren over ⇒ (doen) (heen) glijden over

♦voorbeelden:

1   skim the cream off from • de room afscheppen van; 〈 figuurlijk〉het beste deel nemen van, afromen

3   skim the ground • over de grond scheren

     skim a stone over the water • een steen op het water doen springen/keilen

English-Dutch dictionary > skim
16 whoosh

n. het gutsen, het stromen; gesuis
--------
v. hard en snel waaien; heel snel voortbewegen (golven)

whoosh¹

[ woesj] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 gesuis ⇒ geruis, gesis

————————

whoosh²

〈 werkwoord〉

1 suizen ⇒ ruisen, sissen

English-Dutch dictionary > whoosh
17 buffeting

n. schudding; bevend gedeelte van of het vliegtuig in totaal gedurende de vlucht door sterke winden; achtereenvolgende sterke windvlagen of golven; het met de hand slaan

English-Dutch dictionary > buffeting
18 taper

taper [taapee]

I    〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 slaan (op) ⇒ kloppen (op), tikken (tegen, op)

2 branden ⇒ steken

3 tikken ⇒ typen

♦voorbeelden:

1    bateau qui tape • boot die stampt op de golven

taper à la porte • aankloppen

〈 informeel〉 taper à côté • er naast zitten, 't mis hebben

taper dans le ballon • de bal een trap geven

taper du pied • met zijn voet stampen

taper sur un piano • op een piano rammen

taper sur qn. • iemand slaan; 〈figuurlijk; informeel〉 op iemand afgeven

2    le soleil tape dur • de zon brandt fel

¶    〈 informeel〉 ça tape ici • het stinkt hier

〈 informeel〉 taper dans • pikken uit, zich te goed doen aan

  → mille, nerf, oeil, système, ventre

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 slaan (op) ⇒ 〈 informeel〉 een klap, een mep geven

2 kloppen ⇒ hameren

3 (in)tikken ⇒ (uit)typen

4 〈 informeel〉 geld loskloppen bij ⇒ poffen bij

♦voorbeelden:

1    taper la porte • de deur dichtslaan

2    taper des tapis • kleden (uit)kloppen

3    taper qc. à la machine, à l'ordinateur • iets typen, tikken, intikken op de computer

4    taper qn. de 100 francs • 100 frank bij iemand lospeuteren

¶    〈 informeel〉 voiture qui tape le 160 à l'heure • auto die de 160 per uur haalt

III se taper 〈 wederkerend werkwoord〉

1 〈vulgair; iemand〉 pakken ⇒ versieren

2 〈informeel; eten, drinken〉 naar binnen slaan

3 〈informeel; iets vervelends〉 doen

4 elkaar slaan

♦voorbeelden:

3    se taper tout le travail • voor al het werk opdraaien

¶    il peut toujours se taper • dat kan hij wel vergeten

ton histoire, je m'en tape • dat verhaal van jou zal mij een zorg zijn

  → cloche, derrière

v

1) slaan (op), tikken (tegen)

2) branden

3) (uit)typen

4) een klap geven

5) hameren

6) geld loskloppen (bij)

7) dichtmaken

Dictionnaire français-néerlandais > taper
19 déferlement

déferlement [deeferləmã]

〈m.〉

1 branding 〈 van golven〉 ⇒ (het) breken

2 〈 figuurlijk〉(het) binnen-, toestromen

3 storm 〈van geestdrift enz.〉

Dictionnaire français-néerlandais > déferlement
20 Anprall

Anprall

〈m.〉

1 het (aan)botsen, botsing ⇒ stoot, schok

♦voorbeelden:

1 der Anprall der Wogen an, gegen die Küste • het slaan van de golven tegen de kust

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > Anprall

Страницы

См. также в других словарях:

Gorki (band) — Gorki Luc De Vos at the 0110 concert in Ghent on October 1, 2006. Background information Origin Ghent, Belgium … Wikipedia
Flagge der Niederlande — Vexillologisches Symbol: ? … Deutsch Wikipedia
Niederländische Flagge — Flagge der Niederlande Vexillologisches Symbol … Deutsch Wikipedia
Balthasar Van Der Pol — (Utrecht, 27 janvier 1889 6 octobre 1959 Wassenaar), physicien expérimentateur. Sommaire 1 Carrière 2 Œuvres 3 Articles connexes 4 Bibliographie … Wikipédia en Français
Balthasar van der Pol — (Utrecht, 27 janvier 1889 6 octobre 1959 Wassenaar), physicien expérimentateur, est connu pour ses travaux sur les oscillations non linéaires, qui ont connu depuis les années 1980 un regain d intérêt à la faveur de la théorie du chaos. Sommaire 1 … Wikipédia en Français
Balthasar van der pol — (Utrecht, 27 janvier 1889 6 octobre 1959 Wassenaar), physicien expérimentateur. Sommaire 1 Carrière 2 Œuvres 3 Articles connexes 4 Bibliographie … Wikipédia en Français
Daniel Enkaoua — (born 1962) is an artist born in France but now an Israeli citizen. Contents 1 Biography 2 Style and Influences 3 References 4 Further reading … Wikipedia

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: со всех языков на нидерландский

(het) golven

См. также в других словарях:

Поделиться ссылкой на выделенное

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: со всех языков на нидерландский

(het) golven

См. также в других словарях:

Поделиться ссылкой на выделенное

Прямая ссылка: